Als ik Marie benader voor een interview over haar boekenkast antwoordt ze enthousiast: ‘Ik lees momenteel de boeken die mijn vader heeft nagelaten toen hij in 1980 overleed. Die sleep ik dus al veertig jaar met me mee, omdat ik ze altijd eens wilde lezen.’
De vader van Marie was predikant. Een vrijzinnige predikant, welteverstaan. Een rode dominee in een kleine gemeenschap in Friesland. Vader had een grote collectie boeken, onder meer om elke week een nieuwe preek voor te bereiden. ‘Toen ik 8 was ging mijn vader vreemd met een jonge catechisante die aan hem was toevertrouwd vanwege haar onaangepaste gedrag. Die gebeurtenis had een enorme impact. Mijn vader biechtte zijn misstap op tijdens zijn ondervraging door de synode. Goede christenen liegen namelijk niet. Dat betekende wel dat mijn ouders moesten scheiden. We waren met vijf kinderen begin jaren vijftig. Mijn moeder werd er in het dorp op aangekeken. Ze moest de pastorie uit. We kwamen op straat. Het was een totale ramp.’
Kort daarna strijkt de familie neer in Amersfoort. De armoede overheerst. Ze krijgen hulp uit kerkelijke kringen. ‘Wijkzuster Tulp heeft veel voor ons betekend. Zij ging per fiets –en later per brommer- langs hulpbehoevende mensen.’ De moeder van Marie stuurt de kinderen naar de slager met de vraag of er nog afsnijsels over waren voor de hond. ‘We hadden helemaal geen hond.’
Toch konden de kinderen gaan studeren. Marie denkt met plezier terug aan het hoge niveau van haar leraren. Ze studeert een poosje Nederlands en later sociologie, als haar kinderen al ouder zijn. Ze gaat parttime aan de slag bij de PTT als telefoniste om, naar eigen zeggen, al het andere te kunnen betalen. Daaronder valt de opleiding kunstnijverheid die haar brengt naar de wereld van het theater. Ze maakt kostuums voor artiesten. Verder werkt ze nog voor uitgeverij Van Oorschot en de stichting Perdu.
Het gesprek gaat over ongelijkheid en rechtvaardigheid. Marie is haar hele leven sociaal betrokken geweest, maar niet actiegericht. Ze heeft zich het hoofd gebroken over de vraag hoe mensen vreedzaam met elkaar kunnen samenleven. ‘Daar is uiteindelijk helaas geen oplossing voor te vinden vrees ik.’
Literair bloed
De boekenkast van Marie is gemaakt door haar zoon die timmerman is. Op de planken valt de indeling te lezen op witte stickers. Naast het vakmanschap van haar zoon stroomt er literair bloed in haar familie- en vriendenkring. Ze trouwt met de vertaler August Willemsen en woont met hem in Brazilië. Haar broer publiceert korte verhalen en gedichten. Een neef promoveert op Artificial Intelligence.
Marie leest niet alleen boeken, ze doet redactioneel werk. Op dit moment is ze bezig een manuscript van de bevriende politicoloog Hein-Anton van der Heijden van commentaar te voorzien. Zelf schrijft Marie een indrukwekkend in memoriam van de door de Duitsers vermoorde kunstenaar Frans Cornelis Hymans (1918-1944) voor het digitale archief van het Joods Monument.
De laatste jaren heeft Marie lichamelijke klachten gekregen. Ze heeft enige tijd geleden een kleine operatie aan haar voet ondergaan en is daardoor minder mobiel. Dat heeft niet alleen nadelen. ‘Ik heb nu veel tijd om te lezen. Zoals de boeken van mijn vader.’
Haar vader had veel sociale romans. Ze noemt het werk van Antoon Coolen en Willem van Iependaal. In De rijke man van Arthur van Schendel uit 1936 geeft een man zijn geld weg aan iedereen die zijn hulp nodig heeft. Ook aan slechteriken en lieden die het niet nodig hebben. Marie vertelt: ‘De rijke man wordt door zijn vrienden geconfronteerd met deze oplichterij. Maar dat deert hem niet. Als zij dit op hun geweten willen hebben en daarmee kunnen leven is dat maar zo, aldus de rijke man.’
Hofmaken
Bij het weggaan begint Marie een verhaal over haar moeder. Zij voerde in de jaren dertig de huishouding van de arts-directrice van een kindersanatorium in Zandvoort. Ze stond regelmatig op de planken van de Friese toneelvereniging. Op een avond in Haarlem zat de beroemde dichter Slauerhoff in het publiek. ‘Slauerhoff maakte mijn moeder vervolgens het hof. De directrice wilde mijn moeder echter niet laten gaan en verbood Slauerhoff haar op te zoeken. Waarschijnlijk heeft Slauerhoff in zijn latere werk een verwijzing gemaakt naar mijn moeder.’ Slauerhoff schreef het gedicht Rimboe in 1934. De Friesche faem in dat gedicht is hoogstwaarschijnlijk de moeder van Marie.
Rimboe
Ik leefde lang op de verlaten plaatsen
Waar blanken niet dan noodgedwongen komen
Aan smalle oeverzoom van breede stroomen
Die niet dan ’t groen van ’t woudgewelf weerkaatsen.
Als hoofd van een kolonie van melaatschen
Heb ik een zwarte nymph tot vrouw genomen,
Loop haast niet meer maar rijd soms in mijn droomen
Veerkrachtig met een Friesche faem op schaatsen.
Er is hier niets meer dat mijn leven stoort
Tenzij de plaag van mieren en muskieten
En soms de vage haat aan ’t vaderland,
Spijt dat ik onheil stichtte maar geen brand
Dat ik gemarteld heb en niet gemoord
Maar verder kan ik ’t leven zeer genieten.