Hein van der Hoeven (1951) werkt als diplomaat in Vietnam, Spanje en Den Haag. Inmiddels met pensioen verkeert hij onlangs een maand in het A. Roland Holsthuis in Bergen. Het huis van de voormalige dichter is ter beschikking gesteld aan schrijvers, dichters en vertalers van literatuur. Van der Hoeven werkt aan een bundel korte verhalen. ‘Het was een geweldige ervaring om hier een maand te vertoeven, op een hele mooie plek. Het was heel rustgevend.’
Van der Hoeven wordt in zijn jeugd voorgelezen. ‘Ik herinner me dat ik door mijn moeder voorgelezen werd uit de Harlekijntje-deeltjes van de Duitse kinderboekenschrijfster Josephine Siebe en de verhalen van Bruintje Beer van Mary Tourtel.’ Op de lagere en middelbare school las hij Kuifje, Karl May, Biggles en Havank. ‘Tevens las ik de Illustrated Classics, de klassieke wereldliteratuur in stripvorm. Zo las ik De klokkenluider van de Notre Dame van Victor Hugo, Tussen Londen en Parijs van Charles Dickens en Het meisje van het meer van sir Walter Scott.’
In huize Van der Hoeven zijn veel boeken aanwezig. ’Mijn grootvader zat bij de marine en heeft veel van de wereld gezien. Hij was geïnteresseerd in Nederlandse geschiedenis. Hij kocht op een veiling een prachtig boek uit de 17e eeuw over Michiel de Ruyter. Mijn oom schreef in 1937 een boek over de tocht van de toen gloednieuwe kruiser De Ruyter naar Nederlands-Indië. Het boek had een voorwoord van premier Colijn en had als doel belangstelling en enthousiasme voor de marine op te wekken onder de Nederlandse bevolking. Mijn oom maakte die reis als jonge marineofficier mee en zou later in de Tweede Wereldoorlog sneuvelen.’ Van der Hoeven pakt De geschiedenis van Lucretia Borgia erbij. ‘Mijn grootvader schreef dit verhaal: op rijm en hij gebruikte veel in onbruik geraakte zeemanstermen, zoals krakpakje, door mijn grootvader uitgelegd als een werkpakje van zeildoek, gedragen door de manschappen bij werkzaamheden, waarbij gewone werkkleding teveel zou lijden. In zekere zin is het een verloren taal.’ De moeder van Van der Hoeven las veel Engelse werken. ‘Mijn moeder was een liefhebber van de Engelse cultuur en literatuur. Ze ging geregeld naar Londen om toneelstukken bij te wonen en kocht daar boeken van onder meer Agatha Christie en Graham Greene.’
Op de middelbare school leest hij niet veel. ‘Ik heb op het gymnasium bijna geen boek aangeraakt. Het was niet verplicht, er was ook geen leeslijst. Mijn motto was: hoe dunner het boek, hoe beter. Er waren wel inspirerende leraren, maar het kwam niet over, dat lag echt aan mezelf.’ Pas rond zijn 17e gaat Van der Hoeven zich interesseren voor boeken. ‘Ik ging met een aantal jongens om die cultureel onderlegd waren. Zij lazen veel.’ Van der Hoeven staat op en pakt De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo. ‘Dit boek kreeg ik van mijn ouders voor Sinterklaas. Het is mijn eerste boek en heeft een magisch-realistisch karakter. Er zit een Christusmotief in, de titel verraadt het al: er arriveert iemand.’ Van der Hoeven ontwikkelt een voorkeur voor het magisch-realisme. ‘Ik heb altijd een sterke fantasie gehad en schreef verhaaltjes en gedichten. In de eerste klas van de middelbare school schreef ik een verhaal over het tweeduizendste team van Feyenoord, een absurdistisch verhaal dat geplaatst werd in de schoolkrant. Het is dubbel: ik las niet, maar schreef veel.’
Van der Hoeven gaat rechten studeren in Utrecht en koopt daar in de Slegte zijn tweede boek: De bruid van Lammermoor van sir Walter Scott. ‘Ik kwam in aanraking met medestudenten die mij wezen op J. Slauerhoff, F. Borderwijk en Louis Couperus. Ik sloot me aan bij een literatuurclubje dat eens per maand bijeen kwam. In het begin had ik niks in te brengen, maar hierdoor bewandelde ik nieuwe literaire paden. En ik begon door tweedehands boekwinkels te struinen en ging daar nieuwe boeken ontdekken.’
Favorieten
Van de Hoeven staat stil bij Slauerhoff en Nescio. ‘Beide waren bijzondere figuren. Slauerhoff zwierf veel en stierf jong. Hij speelt in zijn romans, met het thema reïncarnatie. Zo verhaalt hij in een van zijn romans (Het Verboden Rijk) over een Ierse zeeman die in China aankomt en daar herkenning vindt, maar hij is er nog nooit geweest. Het is prachtig geschreven. Nescio schreef in zijn leven maar enkele verhalen, zoals het prachtige Dichtertje, hij was in zijn dagelijkse leven actief in het bedrijfsleven.’
Van der Hoeven pakt een aantal boeken van Greene: The Quiet American, The Heart of the Matter en Our Man in Havana. ‘Greene schreef spannende verhalen met mooie dialogen. Het leest makkelijk weg in dat fraaie Engels, het zijn geen zinnen waarin je verstrikt raakt. Greene nam een locatie, bijvoorbeeld Cuba, en weet de sfeer prachtig op te wekken, in het geval van Our Man in Havana het Cuba van de jaren 50, van voor Fidel Castro. In The Quiet American komen de culturele verschillen tussen de Fransen en Amerikanen in Indochina prachtig naar voren.’
De schrijvende diplomaat
Van der Hoeven komt in de jaren 90 tot besluit om zich actiever toe te leggen op het schrijverschap en daar, naast zijn baan als diplomaat, meer tijd voor in te ruimen. ‘Als ambtenaar leer je op een bepaalde manier schrijven, bijvoorbeeld het schrijven van een adviesmemorandum aan de minister. Dat is waardevol, maar ik wilde het literair schrijven als ambacht gaan leren en deed een schrijfcursus bij In het Koorenhuis in Den Haag. Het waren zes avonden en dat was zeer leuk. Een goede manier om het ambacht te leren.’ Bij Buitenlandse Zaken doet Van de Hoeven mee aan een schrijfwedstrijd. ‘De VerYBZ, de vereniging van jonge BZ-ambtenaren, organiseerde in de jaren 90 een schrijfwedstrijd. De vijf beste verhalen werden in een boekje uitgebracht. Ik won de eerste prijs met mijn De zomerstewardess en kreeg veel positieve reacties van collega’s.’
Van der Hoeven krijgt van een BZ’er, Karel de Vey Mestdagh, een verhaal opgestuurd om te lezen. ‘Dat verhaal van hem was gepubliceerd in een literair tijdschrift. Ik dacht: kan ik dit ook?’ In 2002 komt er een plek vrij in een schrijfclub met onder andere een BZ’er. Van der Hoeven neemt de vacante plek in en gaat nog meer schrijven.
Welke thema’s komen voor het in het werk van Van der Hoeven? ‘Ik probeer dicht bij mijn eigen wereld te blijven. Er zit vaak een man-vrouw relatie in. Tevens schrijf ik veel over sociale verschillen, sport en zijn de verhalen veelal aan een bepaalde specifieke stad gekoppeld.’ Zijn schrijverij, altijd eerst met de pen en dan pas de computer, werpt zijn vruchten af: in 2010 verschijnt zijn eerste verhaal in een literair tijdschrift. ‘Ja, daar was ik wel trots op. Het doet wat met je gevoel van eigenwaarde.’ In 2018 verscheen zijn eerste roman over roofkunst bij uitgeverij In de Knipscheer: Jongen met rood vest.
Van der Hoeven is niet de enige schrijver-diplomaat. ‘Ik ben voorzitter van het Springergenootschap. F. Springer is het pseudoniem van Carel Jan Schneider. Hij was bestuursambtenaar in Nieuw-Guinea en diplomaat in onder de DDR, de Verenigde Staten, Iran, Thailand en Angola. Al tijdens zijn loopbaan schreef hij korte verhalen en romans, vaak gesitueerd op zijn posting. Anderen zijn Pauline Genee, Hans Akerboom en Robert van Gulik. ‘Van Gulik was een bijzondere man. Hij sprak Chinees en Japans en schreef detectives met de figuur rechter Tie.’
Van der Hoeven werpt een blik op zijn boekenkast en wijst naar de Brockhaus’ Konversationslexikon. ‘Die was van mijn overgrootouders en komt uit 1908. Ik vind die boeken fantastisch. Er zitten schitterende kaarten in.’ Hij bladert door tot de stad Aachen. ‘Kijk, zo fantastisch vond ik deze stadskaarten. Die hebben mij beïnvloed, ze hebben mijn fantasie geprikkeld, ik zag mezelf door de voor mij onbekende steden wandelen. Ik gebruik ‘m nog steeds. Tijdens een reünie van de zesde klas lagere school kwam een oude vriend naar me toe: hij wist zich deze encyclopedie nog te herinneren van de bezoeken aan mijn ouderlijke huis. Bijzonder toch?’