Written by 16:13 Boekenkast

Dinand Webbink

Webbink

Amateurhistoricus en oud-bibliothecaris Dinand Webbink ontvangt aan de Ninaberlaan in Hellendoorn. Hij is opgetogen: aankomende week ontvangt hij zijn eerste coronavaccin. Webbink heeft bijna zijn hele leven met boeken te maken gehad. Als oud-bibliothecaris moet hem iets van het hart: ‘Een bibliotheek heeft in Nederland, in tegenstelling tot Frankrijk en Engeland, geen enkele status. Ik weet niet waardoor dat komt. Misschien omdat we een handeldrijvend land zijn en niet bereid zijn om te investeren in cultuur?’  

Webbink groeit op in het hart van Hellendoorn. ‘Mijn ouders waren eigenaar van café-restaurant In de Tonne aan de Dorpsstraat. Ze werkten elke dag, alleen niet op eerste kerstdag en op oudjaarsavond na negen uur, maar ook dat liep weleens uit. Als kind werkte je gewoon mee.’

In de lokale bibliotheek, destijds gevestigd in De Leerkamer, doet Webbink als kind zijn eerste ontdekking. ‘Ik stuitte op een boek over schilderijen. Op de voorkant van het boek stond een prachtig schilderij: vrouwen in prachtige jurken in een tuin, van de Franse schilder Edouard Manet. Dat vond ik schitterend. Jaren later zag ik het schilderij met eigen ogen hangen in het Musée d’Orsay in Parijs. Een emotioneel moment, het voelde toch als een kennismaking met een oude vriend.’

Webbink bezoekt vanaf dat moment wekelijks de bibliotheek. ‘Sommige boeken mocht ik niet lenen, omdat ze niet voor kinderen bestemd waren. Je moest dan je ouders vragen om een handtekening, maar mijn vader vond mijn keuze maar niets, zoals een boek over de Vietnamese leider Ho Chi Minh, hij vond het kennelijk te communistisch. Toen heb ik zijn handtekening vervalst en het boek alsnog kunnen lezen.’

Aanvankelijk is Webbink voornamelijk geïnteresseerd in boeken over kunst en geschiedenis. Na verloop van tijd ontdekt hij de Nederlandse literatuur, onder andere Willem Frederik Hermans, Gerard Reve, Jan Wolkers en Remco Campert. ‘Ik weet nog, zonder daar nu nog de details van te herinneren, dat ik erg onder de indruk was van Nooit meer slapen van Hermans, het verhaal dat zich afspeelt in Noorwegen. Hermans schrijft heel goed, later ging hij in Parijs en Brussel wonen en voerde felle polemieken met andere schrijvers. De Grote Drie hebben me toch op mijn levenspad vergezeld. Die Reve was natuurlijk een rare man, niet iemand waarmee je zomaar bevriend raakte, maar hij was wel een fantastische schrijver. ’

Een andere favoriete Nederlandse schrijver is Remco Campert. ‘Hij is misschien niet de beste schrijver, maar ik vind hem zeer aangenaam om te lezen. Hij heeft een vrij sobere stijl, die hem toegankelijk maakt. Van Campert weet ik ook veel, bijvoorbeeld de cafés die hij bezocht en de plekken waar hij woonde. Zijn vader schreef een schitterend gedicht, het lied der achttien doden.’

Zelf schrijven

Webbink begint zelf te schrijven. ‘Op jonge leeftijd schreef ik gedichtjes, al begreep ik zelf wel dat het niet veel bijzonders was. Soms vragen mensen mij wat je moet doen om schrijver te worden. Veel lezen, raad ik dan aan. Lees Maarten Toonder, en Jip en Janneke van Annie M.G. Schmidt, toegankelijke schrijvers en stilistisch fenomenaal. Ik heb heel veel geleerd van Toonder. Hij was natuurlijk geen Reve of Hermans, maar schreef goed. Hoe helder Annie M.G. Schmidt schreef, in bijvoorbeeld Jip en Janneke, is heel moeilijk.’

‘Ik wist niet wat ik wilde worden en ben toen maar bibliothecaris geworden. Dat deden veel mensen in die tijd.’ Webbink komt te werken bij de oudste stadsbibliotheek van Nederland in Deventer. ‘Nou, daar is wel discussie over hoor. In Antwerpen zullen ze ons uitlachen. Het is simpelweg moeilijk vast te stellen welke bibliotheek ouder is, er zal altijd discussie over blijven. Daar kom je niet uit.’ Na een aantal leidinggevende functies gooit Webbink, noodgedwongen, het roer om. ‘Begin jaren tweeduizend kreeg ik een herseninfarct. Toen dacht ik bij mezelf: wat ben ik eigenlijk aan het doen? Waarom ga ik het niet rustiger aandoen? Eigenlijk was mijn ziekte een zegen, want daardoor kon ik mijn focus verschuiven van een leidinggevende naar een meer inhoudelijke kant van het bibliotheekwezen. Ik werd cultuur-historisch medewerker. In deze functie had ik veel meer ruimte om me bezig te houden met boeken. Dat heb ik ruim vijftien jaar gedaan.’ Webbink organiseert tentoonstellingen over boeken in de bibliotheek. Daar komen soms bijzondere boekexemplaren naar voren, niet alleen middeleeuwse handschriften of zeventiende-eeuwse atlassen. ‘In Deventer stond een drukkerij, De Nederlandsche Diepdruk Inrichting. Daar is de eerste Donald Duck in Nederland van de pers gerold. Die kreeg ik tijdens deze tentoonstelling in handen. Dat vond ik toch een vrij eervol moment. Helaas is de drukkerij failliet gegaan.’

Webbink pakt een groot boek uit zijn kast: Deventer Boekenstad. Twaalf eeuwen boekcultuur aan de IJssel. ‘Aan dit boek heb ik meegewerkt. Er staat bijvoorbeeld een stukje in over een vijftiende-eeuws boekje van een van de eerste drukkers uit Deventer, Jacob van Breda. Hij gebruikte een drukkersmerk met de vier evangelisten erop afgebeeld. Een tussenhandelaar dacht dat het tienduizend euro kostte. Ik dacht daar anders over en ben toen zelf naar Londen gegaan om het boekwerkje aan te schaffen, en kreeg het inderdaad voor veel minder.’ 

Het eerste boek dat Webbink schrijft gaat over de voorloper van het café-restaurant van zijn ouders. ‘In 1978 schreef ik over café Hissink. Een jeugdzonde, het is wat zwaarwichtig geschreven door iemand die heel belangrijk wilde doen. Of ik dat ook wilde? Dat zou kunnen ja. Ik hoef het in ieder geval niet meer te herlezen.‘ Webbink schrijft zijn verhalen vaak in de keuken. ‘Dat heeft te maken met vroeger, toen mijn ouders het café-restaurant hadden, speelde het leven zich ook vaak af in de keuken.’

Webbink begint zich in de loop van de jaren steeds meer te verdiepen in de regionale en lokale geschiedenis. Hij vertelt anekdotes over de Hellendoornse dichteres Johanna van Buren, over haar gedichten, over haar briefwisselingen, over haar bestaan als vrijgezel en over de lokale roem die zij genoot. ‘Kijk, deze foto is uit begin jaren zestig. Johanna was toen net geopereerd en wordt met een brandcard het ziekenhuis uit gedragen. Schaamteloos hebben deze journalisten haar gefotografeerd, als zijnde ware paparazzi.’ Webbink leest een gedicht van Van Buren voor uit 1933, ter ere van de negentigste van de Nijverdalse Joodse slager David Samuel. Het lijkt alsof Van Buren het naderende onheil voelde aankomen.

‘k Hoppe, dat oonz’ laand verdan nog
Oonze vrieje Hollaand blif,
En gin ene um zien ras of
Oavertuginge verdrif.

(Ik hoop dat ons land, ons vrij Nederland blijft, en niemand om zijn ras of, overtuiging verdrijft).

De Tweede Wereldoorlog is een terugkerend thema in het werk van Webbink. Vorig jaar verscheen een boek over meester (Andries) Ponsteen, een Nijverdaller die in de oorlog mensen onderdak bood, waaronder acht Joden. ‘In 2019 lag er uit het niets een multoband op de tafel bij Erve Hofman. Het bleek het handgeschreven verhaal over de Tweede Wereldoorlog te zijn van meester Ponsteen en zijn vrouw. Via een zoektocht kwam ik in contact met een van de onderduikers, Joop Sanders. Hij was destijds drie jaar en zijn beide ouders overleefden de oorlog niet. Joop heeft altijd contact onderhouden met de familie Ponsteen.’

Momenteel werkt Webbink aan een boek over Hellendoorn van a tot z. ‘Van elke letter in het alfabet wil ik een plek beschrijven. Heel lang kon ik geen plek bedenken bij de a. Maar ik dacht: er moet toch een Achterweg zijn? Ken je die weg bij Daarle? Ga er maar eens heen op een zomeravond. Er is daar niets te doen, maar het is zo mooi.’ Zijn favoriete plek in Hellendoorn is de Es. ‘Het maakte als kind al indruk, de weidse blik op de Es. Het werd uitgesproken als N’es, ik kwam er pas later achter het De Es moest zijn.’

Een ander project waaraan hij werkt gaat over historische landschapskaarten van Overijssel. Hij vertelt over de bisschopskaart van 1524 waarop Hellendoorn te zien is en een kaart uit 1628 van de rivier de Regge. ‘Daar zit ook een interessante geschiedenis aan: bij Schuilenburg was in de zeventiende eeuw een stuw voor de watermolen. Dit zorgde echter ook overstromingen, bijvoorbeeld in Rijssen. De Rijssense boeren waren daar niet van gediend en kwamen naar Hellendoorn om de stuw te ontmantelen.’

Webbinks collectie is onderverdeeld in een werkbibliotheek in de voorkamer en een grote verzameling op zolder. ‘De boeken beneden heb ik nodig voor mijn huidige werkzaamheden of onderzoek, die moet ik dus bij de hand hebben.’ Eén poging heeft Webbink gedaan om zijn verzameling in te perken. Dat was op verzoek van zijn vrouw. ‘Die poging mislukte, na een paar uur kwam ik van zolder, de plek waar ik veel van mijn boeken bewaar, terug met een kleine stapel boeken. Die had ik dubbel. Ze liggen hier nog steeds ergens. Het helpt dat mijn vrouw ook van lezen houdt. Ik vind het heel lastig om dingen weg te doen. Boeken zijn toch een soort familie van me.’

In de hal van zijn woning praten we voor vertrek nog geruime tijd over een andere passie van Webbink: vogels. ‘Hans Dorrestijn heeft daar op een hele mooie manier over geschreven. De omgeving van Hellendoorn huisvest prachtige vogels, al gaat het met sommige soorten niet goed. Waar zijn de grutto en de wulp de laatste tien jaar gebleven?’ 

(Visited 155 times, 1 visits today)
Close