Aan de Salomonsonstraat in Nijverdal stond geen boekenkast. ‘Vader las nooit een boek. Moeder wel. Ze las romans die ze leende van de bibliotheek om de hoek aan de Grotestraat. We hadden dus geen boeken in huis, al zal er vast en zeker een Bijbel hebben gestaan.’
Op jonge leeftijd moet Arnold, als oudste zoon van een groot katholiek gezin, naar het seminarie in Boxtel. Arnold krijgt op zijn vijftiende een boek van zijn ouders dat zijn interesse in geschiedenis aanwakkert. Hij staat op en loopt naar zijn kast. Hij komt terug met Oorlog in de woestijn en slaat het boek open. Hij wijst op een, voor mij onbekend, teken. ‘Kijk. Dit boek is goedgekeurd door de katholieke kerk. De paters in het seminarie hielden toezicht op inkomende boeken. Dat werd strikt gecontroleerd.’ Arnold staat voor me en zegt: ‘Dit is een heel dierbaar boek voor me.’ Oorlog in de woestijn gaat over de Duitse campagnes van generaal Erwin Rommel tegen de geallieerden in Noord-Afrika in de Tweede Wereldoorlog. ‘Ik vond die oorlog fascinerend. Over de oorlog werd thuis overigens niet gesproken. Het algemene gevoel in het land was: het is afgelopen en we moeten door.’
Op het seminarie komt Arnold in aanraking met Grieks en Latijn. Hij lijkt bijna in extase als hij passages van Homerus, Herodotus, Flavius en Livius opbrengt. ‘Ik vergeet pater Johannes nooit meer. Hij kwam ook uit Twente en gaf Griekse mythologie. Ik hing aan de lippen van die man. Hij vertelde de fantastische verhalen van de Trojaanse oorlog.’ Arnold vertelt over het ontstaan van de Trojaanse oorlog. ‘Je moet wel van deze verhalen houden. Ik raak er niet meer van los. Voor mij is het wereldliteratuur. Ik heb ook veel biografieën van Romeinse keizers. Het lijkt dan net of je meeloopt in die tijd.’ Zijn boekenkast staat vol met klassieken. Als hij verhalen vertelt doorspekt hij ze met Latijnse uitdrukkingen. Een voorbeeld daarvan is de uitspraak van de Romeinse senator Cato Maior ten tijde van de Punische oorlogen (oorlog tussen Carthago en de Romeinse Republiek): ceterum censeo Carthaginem esse delendam. Het betekent letterlijk: overigens ben ik van mening dat Carthago vernietigd moet worden. ‘Daar sloot hij elke redevoering mee af. Zo groot was de haat van de Romeinen tegen de Cathagers,’ schaterlacht Arnold.
Studententijd
Bijna niemand die naar het seminarie is gegaan wordt geestelijke. Arnold gaat naar Amsterdam voor de studie politicologie. ‘Dat bleek geen goede keuze. Ik kreeg wiskunde en statistiek. Daar is de familie Claassen heel slecht in.’
Het was een roerige tijd om te studeren. Eind jaren zestig wil een deel van de studenten van de Vrije Universiteit meer inspraak en zeggenschap op de universiteiten. ‘Het was een indoctrinatiefeest van jewelste. De zogenaamde democratisering van de universiteit werd opgedrongen.’ Kritische studenten roeren zich in de collegezalen. ‘Ik vergeet nooit dat tijdens een college van professor Kuiper een student opstond en zei: we zijn het niet eens met uw wijze van lesgeven. Kuiper verliet verbouwereerd de volle collegezaal. De zoete wraak van de elite was dat tachtig procent van de studenten aan het einde van het jaar zakte voor hun examens.’
De Groote Oorlog
In 1993 gaat Arnold met zijn vrouw Joke op vakantie naar Noord-Frankrijk via een Route Nationale. ‘Ik kan me herinneren, en dit moet in de jaren vijftig zijn, dat ik hoorde van een stad in het noorden van Frankrijk waar verschrikkelijk hard gevochten is. Het idee om daar ooit eens heen te gaan zat dus al langer in mijn hoofd. Toen we richting Verdun reden en we Fort Vaux aandeden kon ik mijn ogen niet geloven. Een golvend landschap met overal sporen van oorlog. Onvoorstelbaar.’
Een paar maanden later luistert hij naar een boekbespreking op Radio 1. ‘In de uitzending werd Velden van weleer van Chrisje en Kees Brans besproken, een reisgids naar de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog in België en Noord-Frankrijk. Ik krijg er nog kippenvel van als ik dit vertel. Ik ben direct na de uitzending naar boekhandel Körver op Nijverdal gereden.’ Arnold loopt naar de boekenkast en komt terug met het boek. ‘Zie. Gekocht op 21 oktober 1993. Het boekje heb ik in een ruk uitgelezen. Toen ben ik naar je vader gegaan met de boodschap: lees dit boek. Hij had het boek binnen een week uit, belde me op en zei: doar muw hen.’
Sindsdien zijn Arnold en Gerard meerdere keren op slagveldenreis geweest naar Ieper, Verdun en de Somme. Het laat hem niet meer los en heeft inmiddels tientallen boeken over de Eerste Wereldoorlog. Hij pakt reisgidsen van net na de oorlog. ‘Deze zijn uniek. Hier heb ik flink geld voor betaald.’ Hij wijst naar een plank met een reeks boeken van Battleground Europe. ‘Van elk gat of dorp waar een veldslag heeft plaatsgevonden heb ik een boek.’ En van elk gat, dorp, veldslag, generaal of bloedige slag heeft Arnold een anekdote paraat. Waarom is Arnold zo geïnteresseerd in deze oorlog? ‘Dat komt door het waanzinnige van deze oorlog. Er werd geen enkele rekening gehouden met het leven en welzijn van Jan Rap en zijn maat. Er is zo ontzettend dom gehandeld in de Eerste Wereldoorlog. En er was zoveel leed. De generaals hadden niks met mensenlevens. In deze oorlog komt bijvoorbeeld heel duidelijk naar voren hoe de Engelse maatschappij in elkaar zat. Als bij een bepaald legeronderdeel, bijvoorbeeld bij de Somme, niet genoeg doden waren gevallen, lag dat volgens de Britse generaal Haig aan de geringe vechtlust of moed van de soldaten. Dat is natuurlijk complete onzin.’