Peter Schaapman werd kort na de Tweede Wereldoorlog geboren in Enschede. Op mijn vraag waar zijn interesse voor lezen vandaan komt antwoordt Schaapman: ‘Waarom ben je ergens in geïnteresseerd? Ik zag laatst op televisie, ik geloof dat het bij DWDD was, dat je dat soort vragen volgens Herman Finkers aan Dick Swaab, de hersenonderzoeker, moet stellen. Het is allemaal vrij lastig uit te leggen.’
Hoe een scheet hem naar Amsterdam dreef
Bij de familie Schaapman in Enschede was niets. ‘We hadden geen radio, televisie en geen boeken. Er zal een Bijbel aanwezig zijn geweest. Vader las de Tubantia en kreeg het belangrijkste nieuws uit de wereld via een krantenoverzicht van Readers Digest. Dat blaadje vond ik zo rechts als wat. Tevens kregen we de kerkbode van de Nederlands Hervormde Kerk.’
Schaapman ging op jonge leeftijd naar de christelijke bibliotheek aan de Laaressingel. ‘Ik was gek op de reeks Commissaris vertelt van Hendrik Voordewind. Om die boeken te mogen lenen moest je toestemming hebben van je ouders. Toen ik die kreeg las ik de hele reeks uit. Het waren spannende verhalen over de politie in Amsterdam.’ In de jaren ’50 deed een beroemde strip zijn intrede in Nederland. ‘Ik weet nog goed dat de eerste Donald Duck in Nederland kwam. Donald was een brandweerman en moest een brand blussen. In zijn slang zat geen water, maar benzine. Achterin de Donald Duck stond mijn favoriet, Tom Poes en Olivier B. Bommel. Schitterend vond ik die verhalen. Ik herinner me een aflevering dat Tom Poes een klerenkoffertje had gekregen van een tovenaar. Zodra Tom Poes een kledingstuk aandeed uit die koffer kwam hij in een ander tijdperk terecht, zoals bij de Romeinen en in de Oudheid waar mensen in berenvellen liepen. Ik heb later veel verhalen van Olivier B. Bommel gekocht, maar dit specifieke verhaal heb ik nooit terug kunnen vinden, ook niet in de grote stripwinkel aan de Javastraat in Enschede. Misschien heb ik het verward met een ander verhaal. Dat kan. Tijdens mijn studie in Amsterdam leende ik ze uit aan een vriendinnetje. Ik heb de boeken nooit meer teruggekregen.’
Het had niet veel gescheeld of de familie Schaapman was geëmigreerd naar de Verenigde Staten. ‘Een paar oudooms zijn in de jaren ‘20 naar New York vertrokken. Mijn vader leerde autorijden, sprak een woordje Engels en had de tickets voor de Holland-Amerika Lijn al gekocht. Zijn ooms in de VS lieten weten dat er weinig werk was. Het was de tijd van de grote crisis van de jaren ’20. De familie besloot in Enschede te blijven. Jaren later ben ik naar de VS gegaan en in contact gekomen met wat familieleden. Het stikt van de Schaapmannen in de telefoonboeken van de VS.’
Schaapman gaat naar de mulo. ‘Dat was een christelijke bedoening. Het is vreemd dat ik niet naar de hbs mocht. Ik denk dat het lag aan mijn afkomst, want mijn cijfers waren hoog. Mijn vader was metselaar. Ik paste blijkbaar niet in dat milieu.’ Schaapman is geïnteresseerd in elektronica en gaat naar de uitgebreide technische school in Hengelo. In de avonduren doet hij dan toch de hbs. ‘In die tijd begon ik Teilhard de Chardin te lezen. Hij was een katholieke priester met een eigen visie op de mens. Jaren later heb ik het nog eens gelezen en toen besefte ik dat ik er maar weinig van gesnapt heb toen ik het voor het eerst las.’
Langzamerhand begint Schaapman zich te storen aan het leven in Twente. ‘Ik vergeet nooit dat op de uts een dominee les kwam geven over sociologie en maatschappijleer. Er zaten allemaal Twente boerenjongens uit de omgeving in de klas. Dat was niet het meest elegante volk. De dominee was vol passie bezig om zijn kennis over te brengen. Totdat een van die jongens een enorm harde scheet liet. Iedereen begon te lachen in die klas en ik dacht alleen maar: hier wil ik niet bij horen. Ik vond dat zo erg, zo’n pure belediging voor die man. Ik voel die schaamte nu nog. Verschrikkelijk. Bovendien vond ik Enschede een doodse stad. Er was weinig te doen. Ja, je had enkele kroegen zoals Monopole. Daar ben ik in de jaren ’70 nog eens naartoe gegaan met mijn zwager. Ik woonde in Amsterdam en zag er uit als een hippie. Lang haar, roze hemd, eigengemaakte kralenketting om. Die vent achter de bar zag mij binnenkomen en zei: ‘Will’n jullie weg goan. Wie bint hier niet voor homofiel’n.’
Filmster in Amsterdam
Schaapman arriveert eind jaren ’60 in Amsterdam. Hij gaat natuur en wiskunde studeren, maar dat is geen succes. ‘Ik had me vergist in de eerste colleges en stond gelijk op achterstand. Ik snapte helemaal niets van de materie. Daarbij kreeg ik migraine.’ Schaapman zat niet op zijn plek die eerste jaren in Amsterdam. ‘Je komt in een nieuwe stad en kent niemand. Het regende in die tijd veel. Ik was diep ongelukkig. Gelukkig kwam ik Hans Westra tegen. Hij zei tegen me: kom pedagogiek studeren. Dan heb je mooie vakken en er lopen ook mooie dames rond.’
Het is de tijd van de democratisering van het onderwijs. Studenten eisen inspraak. ‘We hadden college van professor Stellwag. Veel linkse studenten waren verbaal heel agressief. Ze liep huilend de collegezaal uit. Ik las in die tijd Karl Popper, maar dat vonden velen te rechts. De dames van mijn studie lazen Jurgen Habermas. Die man gebruikte zulke lange zinnen waardoor je aan het einde al niet meer wist wat je in het begin gelezen had.’
Schaapman heeft in de eerste Amsterdamse jaren een vriendin Fenny. ‘Ze was onderwijzeres en deed aan toneel. Op een gegeven moment hadden we feest ergens in de buurt van de Doelen. Ik had een aardige borrel op en was aan het dansen, iets wat ik anders nooit doe. Er waren veel Engelsen in de zaal vanwege de een of andere uitwisseling. De filmregisseur Erik Terpstra zag me op de dansvloer, kwam op me af en vroeg of ik Engels was. Ik antwoordde: no I’m Dutch.’ Terpstra was bezig met een nieuwe Nederlandse film, zocht een hoofdrolspeler en kwam bij Schaapman uit. Twee dagen na deze ontmoeting lag er een brief op de deurmat met de uitnodiging voor een auditie in het City Theater. ‘Ik had eigenlijk helemaal geen zin. Maar Fenny zag het wel zitten, mij in zo’n film. Ze praatte op me in en uiteindelijk besloot ik te gaan. Die eerste audities waren vreselijk. Ik kwam aan en zag allemaal jongens in een yogahouding op de grond zitten. De opdracht was dat je daar ging zitten en als de muziek startte je spontaan vrij moest bewegen. Daar had ik als rechtgeaarde Tukker geen zin in. Wegwezen hier, dacht ik. Fenny was natuurlijk erg boos op me. Een paar dagen later kreeg ik weer een brief met een nieuwe uitnodiging. Met tegenzin ging ik naar het Frascati. Dit keer moest ik een dialoog aangaan met een meisje. Dat ging een stuk beter.’ Schaapman haalt de auditie en komt in de laatste ronde tegenover Kika Mol, destijds al een bekende actrice, te staan. De opdracht was haar te zoenen. ‘Ik was jong en de hormonen spoten door mijn lijf. Ik zoende haar vurig en drukte haar tegen me aan. Mol vond het vreselijk, maar voor mij was het een echte kus.’ Schaapman hoorde wekenlang niets, tot een bezoek aan zijn ouders in Enschede. ‘Buurvrouw Nijkamp woonde twee huizen verderop en had wel een telefoon. Ze kwam naar ons huis en zei: er is telefoon uut Amsterdam. Ik pakte de telefoon en kreeg de vraag wanneer ik tijd had om kledingmaten op te meten. Ik snapte er aanvankelijk niets van, maar uiteindelijk besefte ik dat ik de hoofdrol had.’
De film Daniel komt uit in 1971 en krijgt lovende recensies. ‘Ik snapte daar niet veel van. De enige slechte recensie was in het linkse filmtijdschrift Screen. Die schreven dat alle acteurs goed waren, behalve degene die goed moest zijn. Dat was de hoofdrolspeler, ik dus. Ik was het daar mee eens.’ Schaapman gaat met het verdiende geld met vrienden op reis naar Afrika en weigert andere klussen in de filmwereld. ‘Ik voelde me niet fijn voor de camera. Het was niets voor mij.’
Boekenkast
Schaapman loopt naar zijn kast en pakt een oude uitgave van Charles Dickens’ David Copperfield. ‘Het is zo romantisch, knus en eenvoudig. Dit lees ik nu voor aan mijn vriendin. Lees jij ook voor aan je vriendin? Dat moet je echt doen.’ Een andere favoriet van Schaapman was John Fowles, The French Lieutenant’s Woman. In zijn kast staat ook het bijzondere reisverhaal van Gerard Monnink, een onderwijzer uit Oldenzaal die in 1936 met een fotograaf naar de Oriënt fietste.
In de loop van de jaren krijgt Schaapman meer interesse voor de Tweede Wereldoorlog. Sinds een jaar of tien gidst hij toeristen door het Amsterdam van de Tweede Wereldoorlog. ‘Ik heb vaak vooraf contact met mijn wandelaars. Op die manier kan ik ze vragen of ze specifieke wensen hebben en me daarover inlezen.’
In zijn kast staan veel biografieën over ‘slechte mannen’ zoals Hitler, Mussolini, Speer en Göring. ‘Die levens boeien me. Het loopt namelijk bijna altijd slecht met ze af.’ Hij pakt het boek van Joachim Fest over Albert Speer. ‘Die Speer, een goede vriend van Hitler, heeft na de oorlog iedereen voor het lapje gehouden. Hij hield vol geen weet te hebben van de Jodenvervolging. Geloof jij dat?’
Het beste boek over de oorlog is volgens hem een biografie van de Duitse historicus Ulrich Herbert en gaat over het leven van Werner Best, een hoge SS-officier, partijideoloog en jurist. Hij was verantwoordelijk voor de inzet van doodseskaders in Oost-Europa en werd later civiel bestuurder van bezet Denemarken. Schaapman raakt gefascineerd door dit verhaal en als hij na zijn pensioen geschiedenis gaat studeren schrijft hij zijn scriptie over de redding van de Deense Joden. Na de Tweede Wereldoorlog was Best lid van een netwerk dat voormalige nazi’s hielp en pleitte voor een algehele amnestie.
Schaapman stoort zich aan de verheerlijking van oorlog. ‘Al die oorlogsfilms zijn zo nep. Neem Saving Private Ryan. Het eindigt altijd met een positief element. Maar de harde waarheid is dat die er vaak niet was. Het was allemaal verschrikkelijk.’
Bij vertrek mag ik een boek uit zijn kast uitzoeken en mee naar huis nemen. Schaapman kijkt me aan en lacht: ‘Het blijft toch fijner om iets te geven dan zelf te krijgen.’